Om enig zicht te krijgen hoe en waar de Hielen in het Waasland woonden is het van belang iets te weten van de geschiedenis van de verschillende dorpen. Meest belangrijk in de geschiedenis van het geslacht Hiel zijn Waasmunster, Sinaai, Stekene en Kemzeke. Maar daarnaast bespreken we ook in alfabetische volgorde: Belsele, Daknam, Eksaerde, Kemzeke-Sint Pauwels, Kieldrecht, De Klinge, Moerbeke-Waes, Nieuwkerken-Waes, Sint Gillis-Waes, Sint-Niklaas en Zwijndrecht.
Belsele
Belsele wordt als een van de oudste Wase nederzettingen bestempeld. Fundamenten van een Romeinse villa in de wijk Steenwerk ondersteunen het vermoeden dat de dorpskom tijdens de Gallo-Romeinse periode ontstond langs de baan Antwerpen-Gent-Rijsel.
De benaming Belsele komt al voor in documenten uit de negende eeuw. Het achtervoegsel -sele verwijst naar een Frankische oorsprong. In de tweede helft van het eerste millennium was er wellicht een kleine Frankische landbouwgemeenschap gevestigd op de Belseelse heide.
In 1217 werd Belsele een autonome parochie. De merkwaardige Sint-Andreas- en Ghislenuskerk dateert uit de dertiende eeuw; het is een herhaaldelijk verbouwde gotische kruiskerk met sporen van Romaanse architectuur in de benedenkerk en de torenbasis.
Door toedoen van gravin Johanna van Constantinopel werd Belsele eveneens in 1217 administratief verenigd met Sinaai in een vierschaar, die ressorteerde onder de Keure van Waas. De vierschaar werd bestuurd door een meier, een griffier en telkens vier schepenen uit beide dorpsheerlijkheden. Zij vergaderde over algemene of financiële kwesties en kleinere strafzaken. Onder het Franse bewind werd de vierschaar opgeheven en werd Belsele kantonhoofdplaats in het Scheldedepartement. Onderhorige gemeenten waren: Daknam, Eksaarde, Elversele, Kemzeke, Sinaai, Sint Pauwels, Tielrode en Waasmunster.
Tot de eerste helft van de twintigste eeuw behield Belsele zijn typisch karakter van Waas landbouwdorp. De productie bleef tot 1850 hoofdzakelijk afgestemd op vlas en graan. Daarna gebeurde een geleidelijke omschakeling naar veeteelt. Houthandel ten behoeve van de Wase steenbakkerijen was een belangrijke economische factor in de negentiende eeuw. Daarnaast bestonden er kleine ambachtelijke bedrijven, zoals brouwerijen, weverijen, klompen en schoenmakerijen.
Dacknam
Eksaarde
Haasdonck
Afgescheiden van het naburige Melsele werd Haasdonk in 1150 een eigen parochie. Schreef men toen Havexdunc, dan werd dit later Havekesdunc, Avesdonc, Havesdunc (1208), Hasendonc, Hosdonc, Havesdonc, Havikdonc (1306), Havesdonc, Hainxdonc (1383), Haefsdonc (1400), Haesdonck en tenslotte Haasdonk. Onzekere naamsverklaring. In 1408 sierden 90 hofsteden het landschap. In 1878 was de gemeente 1175 ha groot en telde ca 500 huizen, gebouwd in o.m. volgende gehuchten: het Dorp, de Bank, Vossekot, Hoogeinde, Kruisstraat, Heirbaan, Mosselbank, de Klik en Vitshaag. Gehuchten vermeld in 1390: Boeldonc, ’s Borchgraven Heerscap, Briele, Driesch, Eetbruec, Gaverstraetken, Gheetsombrouc, Molenacker, Moest, Perstraete en Raemsdoncstrate. Vroeger was Haasdonk meer bebost Talloze beekjes kronkelden door de zandige ondergrond: St.-Martensbeek, Westakkersbeek, Rollemansbeek, Gaversbeek, Raapstraatbeek, Van Mieghemsbeek, Beversebeek en Dorpsbeek.
Bestuurlijk bestond de parochie uit het Beverse (2/3de ) en de Keure van het Land van Waas(1/3de). De Keure behoorde voor de helft aan de graaf van Vlaanderen, die er het jachtrecht had op veld- en waterwild, het recht op goederen van bastaards en het windrecht (banmolens). De andere helft van de Keure, soms Zottegem genoemd, hing af van de burchtgravije Gent. Heerlijkheden of hoven gelegen in Haasdonk of die er recht uitoefenden: Goed ten Rijne, Hof ter Weyns, Goed ten Berge, Sint-Huybrecht, Hof ten Doorent en Hof te Peereboome. In het begin der 19de eeuw verbouwde men te Haasdonk vooral rogge, tarwe, gerst, haver, bonen, erwten, aardappelen en vlas. In 1846 beliep het vlasareaal 98 ha. Een veldarbeider verdiende toen 1,09 Fr.
Ambachten en beroepen in 1703: 6 winkeliers, 3 bloempelders, 7 kleermakers, 7 herbergiers, 1 zeeldraaier, 1 wagenmaker, 1 kuiper, 2 klompenmakers, 3 bakkers, 1 smid, 1 stoeldraaier, 2 timmermannen, 1 schoenlapper, 2 wevers, 2 chirurgijn-barbiers, 3 koopmannen, 1 slager 1 metser en 3 schoenmakers. In de periode 1800-1825 werkten er al 75 klompenmakers. Omdat vroeger enkel bier weinig ziektekiemen bevatte, waren er uiteraard enkele brouwerijen en herbergen. In 1740 kon men terecht in de Sterre (ook brouwerij), de Dry Coninghen (ook brouwerij), de Vier Heemers, de Kroone (al sinds 1549), de Bancke, de Boerelafenisse en het Wapen van Spagniën. Later kwamen er maalderijen bij, en houtzagerijen, katoen- en garenfabrieken. In 1761 stelde de familie Hemelaer al verschillende wevers te werk. Twee windmolens, de ene in de Keizersstraat de andere in de Dorpsstraat, zorgden voor het malen van graan. De eerste was zeker een banmolen en zou er al voor 1404 hebben gestaan. Ook is Haasdonk gekend voor zijn mostaard. Vandaar de bijnaam der Haasdonkenaren: Rostekoppen.
Haasdonk kende ook donkere perioden, o.m. tijdens de godsdienstoorlogen, de Spaanse Furie en de Boerenkrijg. De geuzen zorgden in 1566 voor beroering. In 1576 werd de kerk in brand gestoken. In 1579 mocht pastoor Willem van Doornijck zijn ambt niet meer uitoefenen op straffe van ophanging aan de galg. Er verbleef een hervormingsgezinde leraar en een predikant, nl. Jan de Roy van 1581 tot 1583.
Tijdens de Brabantse Omwenteling trok een vrijwilligerskorps van 117 man onder leiding van Jan Benedict Hemelaer naar Gent. Onder de Fransen werd Haasdonk kantonhoofdplaats. In 1798 moesten de mannen van 20 tot 25 jaar onder de wapens. Dit leidde tot oproer in Haasdonk. De vrijheidsboom werd omgekapt, de noodklok geluid. Op 18 oktober 1798 vermoordden de Franse gendarmen 12 personen tussen de Per- en Bergstraat, waaronder mijn voorouder Tobias Verhulst. In feite een wraakactie want de opstandige boeren hadden Haasdonk al verlaten. Hetzelfde jaar werden ook de klokken geroofd.
Haasdonk kende drie gilden. In 1534 was er sprake van de wapendansers “over t’zweerd” (vermoedelijk zwaarddansers). De Sint-Sebastiaansgilde, al vernoemd in de 14de eeuw, verenigde de handboogschutters. Deze gilde vormde wellicht de weerbare mannen, t.t.z. mannen tussen 18 en 70 jaar die onder de wapens konden geroepen worden. In 1480 telde men er 17 en 30 in 1552. Het is niet duidelijk of dit aantal slaat op de hele parochie of enkel op het gebied van de Keure. In 1781 oefenden de gildeleden op een stuk land tussen Per- en Botermelkstraat, palende aan de Gentschen Heirweg. In 1777 bestond er reeds een Rederijkersgenootschap.
Kemzeke – Sint Pauwels
Sint Pauwels maakte deel uit van de rechtstreekse bezittingen van de graven van Vlaanderen. Van 1551 tot 1594 had Sint Pauwels een eigen college. Daarna werd het tot begin 17e eeuw bij Kemzeke en Stekene gevoegd. Vervolgens bleef het tot eind 18e eeuw met Kemzeke verenigd.
Vermeldenswaard is de Sint-Pauluskerk met het koor en de toren uit 1494. Twee 17e-eeuwse zijaltaren, een communiebank en lambrizering zijn in Lodewijk XIV-stijl. De kerk bezit een geschilderde calvarie van L. de Heer. De Roomanmolen en het Hof ter Vierschaar zijn onlangs gerestaureerd.
Kieldrecht
Kieldrecht, waarvan in 1240 door Xalter van Marvis, bisschop van Doornik, de parochiegrenzen werden uitgezet, stond gedurende enkele eeuwen in de schaduw van Hulsterloo (Nieuw-Namen). Dit dorp of gehucht genoot in de Middeleeuwen ruime bekendheid als middelpunt van een Mariaverering. De pelgrimagiën waren financieel belangrijk voor de abdij van Saleghem en Drongen, waartoe Hulsterloo behoorde. Toch behoorde Nieuw-Namen lange tijd kerkelijk bij de parochie Kieldrecht. In het jaar 1431 verkocht Filips de Goede, hertog van Bourgondië, graaf van Vlaanderen en heer van Beveren, Kieldrecht en omstreken aan enkele particulieren in de Slycoop van Haendorp. Deze verkoop geschiedde om de aan de gang zijnde oorlogen te helpen bekostigen.
De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) maakte van het Waasland, Kieldrecht en Doel in het bijzonder, een frontgebied. De kunstmatige overstromingen schiepen een desolaat landschap en het hoger gelegen dorp Kieldrecht lag als een eiland in het water. Forten en schansen werden opgericht en huurlingsoldaten van alle slag maakten de streek onveilig. De kerk werd door de Hollanders als schans gebruikt en geraakte in verval. Vele inwoners van Kieldrecht vluchtten weg uit de polders, die om strategische redenen onder water bleven. Voor de indijking van de Kieldrechtpolder werd door de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1617 octrooi verleend. De indijking zelf zou echter pas in 1653 voltooid zijn.
De kerk was begin 1700 ondertussen zo onbruikbaar geworden dat ze moest worden afgebroken en door een nieuwe vervangen. Deze kerk, toegeweid aan de aartsengel Michaël, werd volledig in baksteen opgetrokken en in 1784 met drie vensters vergoot. Een aantal jaren later kreeg het gebouw een nieuwe vierkante toren.
Kieldrecht had naast zijn polderboeren, ook zijn schippersvolk en zijn kantwerkers. Met de nabijheid van de Schelde is het geen toeval dat Kieldrecht ook een visserdorp werd genoemd. Tot het einde van de Middeleeuwen waren de schippers vooral bedrijvig in de turfvaart. Daarna gingen ze over tot het beoefenen van de visvangst, het visventen en het garnaaleuren. In 1827 werd in Kieldrecht het kant- en borduurwerk ingevoerd, dat op korte tijd werk verschafte aan 300 vrouwen. In 1870 telde Kieldrecht 250 kantwerksters en 160 borduursters. Naast de landbouw, de visvangst en het kantwerken was de nijverheid in Kieldrecht eerder beperkt te noemen. Tot eind van de 19e eeuw, begin 20ste eeuw verschaften maalderijen, leerlooierijen , een klompenmakerij, een brouwerij en een steenbakkerij werk enkele tientallen inwonders.
Klein-Sinaai
In 1197 vestigde Boudewijn van Boekel (Van Bocla), een benedictijn verbonden met de Sint-Pietersabdij te Gent, zich in het gebied langs de Durme dat later Klein Sinaai ging heten. Hij stichtte er de Cisterzienzerabdij Boudeloo (zie: Het Land van Waes). Alhoewel deel van Sinaai, ging Klein-Sinaai als oorspronkelijke vestigingsplaats van de abdij, onder de hoede van Boudeloo, een eigen leven leiden. Klein Sinaai is daarbij op te delen in zes wijken: Vijfsteke, Meulenbosse, Besluijt, Schaeperije en Eikelslag. De oospronkelijke vestigingsplaats van de abdij van Boudeloo bevindt zich in Besluijt.
In 1381 werd het gebouw door de Witte Kaproenen platgebrand. De Cisterzienzermonniken herstelden en bouwden het geheel weer op. Niet voor lang want in 1452 werd het voor de tweede maal verwoest door de Gentenaars. Toen brak het tijdperk van de Geuzen aan en weken de kloosterlingen uit naar Keulen. In 1572 was het verlaten en zes jaar later in 1578 werd de abdij werd verwoest door de beeldenstorm tijdens de reformatie- contrareformatietwisten en het gebouw met de grond gelijk gemaakt. De monniken van Boudeloo bouwden hier in 1636, zestig jaar na de vernieling van hun abdij,een eerste kerkje/kapel. Deze kapel “Onze Lieve Vrouw van den Elsbos”, oorspronkelijk op Stekense grond, werd de basis van de parochie. Dit werd echter tijdens de Franse revolutie verkocht en in 1822 gesloopt.
In Klein-Sinaai bezat het klooster van Boudeloo ook nog een pachthof namelijk het Boudelohof ofBoudelohoeve. Dit pachthof werd in 1660 in de buurt van de verwoeste abdijgebouwen opgetrokken met het puin en de stenen van het destijds door de Geuzen verwoeste abdijgebouwen.
De Klinge
De naam De Klinge is ontstaan uit kling (landduin). Afwisselend werd het dorp Wase Klinge, Vlaamse Klinge, Oostenrijkse en Belgische Klinge genoemd. Vanaf 1645, door het Verdrag van Munster in 1648 bekrachtigd, behoorde het dorp tot de parochie Sint Gillis. In 1645 werden de paters Recoletten te Hulst verdreven en vestigden zij een missiepost in een oude schuur op De Klinge. Later, in 1670 werd daar de eerste kerk gebouwd. In 1850 werd deze kerk vervangen door de huidige neogotische Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaartkerk. Vanaf 1794 tot 1830 vormde De Klinge met het Zeeuwsche Clinge één gemeente.
Moerbeke-Waes
Nieuwkerken-Waes
Omstreeks 1143 stond ten noordwesten van het huidige kerkplein een Onze Lieve Vrouwkapel, waarrond een woonkern groeide. In het jaar 1294 werd Nieuwkerken als zelfstandige parochie afgezonderd van Sint Niklaas. De dorpskern werd hetzelfde jaar ingewijd door pastoor Jacob van Aertrijcke. Tot het midden van de 16e eeuw speelde de Boudelo-abdij in Sinaai een hoofdrol in de agrarische ontwikkeling van de gemeente.
Op juridisch vlak vormde Nieuwkerken met Sint Niklaas een eenheid tijdens het Ancien Regime. Samen hadden zij één vierschaar, met vier meiers enzeven schepenen. Nieuwkerken was in de vierschaar vertegenwoordigd met 1 meier en drie schepenen, die evenwel op bestuurlijk gebied hun eigen gemeente onafhankelijk konden beheren. De vierschaar vergaderde meestal te Sint Niklaas; éénmaal per jaar kwam zij in Nieuwkerken bijeen.
Het dorp werd geregeld geconfronteerd met maatschappelijke onlusten en oorlogsgeweld. Zo kreeg Nieuwkerken-Waes net zoals vele andere Wase dorpen af te rekenenen met de godsdienstroebelen in de periode 1560-1585 en met talloze militaire opeisingen door Franse, Engelse en Spaanse legertroepen in de tweede helft van de zeventiende eeuw.
Tot het begin van de twintigste eeuw was Nieuwkerken in hoofdzaak een agrarische gemeente, gericht op de produktie van vlas en granen. Daarnaast waren er ook kleinschalige bedrijfjes zoals spinnerijen, weverijen, klompenmakerijen, houthandelszaken en vooral vlasserijen.
Sinaai
Van de allervroegste eeuwen weten wij heel weinig af van Sinaai.Wél weten we dat reeds in 1218 de heerlijkheid van Zwaanaarde bestond. De naam is een samenstelling van “Suavo”, wat op een persoon slaat en “aard” of “aart”, wat stapelplaats of aanlegplaats betekent.
Behalve de heerlijkheid van Zwaanaarde, hebben we in de loop der tijden nog andere heerlijkheden op het grondgebied van Sinaai gehad : Cauwerberg, (ter) Cluijse, Bocxlaer, Cooleghem, Wynvelde, het Hospitaal van Rijsel, Molsbroek, Bistelle of Boistel, ter Eest, Rolant en ter Cameren.
Zoals is te lezen in het Hoofdstuk: “De Geschiedenis van Het Land van Waes”, duikt de naam Sinaai in 1219voor het eerst in documenten op. Op 9 oktober van dat jaar wordt door de toen regerende gravin van Vlaanderen, Johanna van Constantinopel, bij oorkonde een schenking gedaan aan de kerk van Sinaai van “zes bunder wastine” (= nog niet in cultuur gebrachte grond). De schenking aan Sinaai behelsde een rechthoekige strook grond, die overeenkomt met de terreinen van de huidige Dries, gemeentehuis, kerk en kerkhof. Een paar jaar eerder, in 1217, gaf de Doornikse bisschop Gossuinus middels een brief aan de pastoor van Waasmunster de opdracht om twee wijken van zijn parochie af te splitsen als zelfstandige parochie; waarschijnlijk ging het hier om Sinaai en Sint-Niklaas. Uit beide documenten kunnen we afleiden dat er in het begin van de dertiende eeuw een volwaardige woonkern rond de kerk van Sinaai bestond. De eerste vermelding van de naam Sinaai – buiten de akte van 1219, waarvan we de echtheid niet zondermeer kunnen aannemen – dateert van 1238 : de naam “Synai” komt in dat jaar twee maal voor in de hoofdcijnsboeken van de Gentse Sint-Baafsabdij.
Sinaai strekt zich bijna rechthoekig uit van aan de Stekense Lede ten noordwesten en de Durme ten westen naar het oosten en het zuidoosten toe, tot op de eerste glooiing van de Wase zandheuvels of cuesta. Het grenst ten noorden aan Stekene, ten oosten aan Belsele, ten zuiden aan Waasmunster en Lokeren, en ten westen aan Eksaarde en Moerbeke. Het is ongeveer
Sinaai was onderverdeeld in een groot aantal wijken: Overloop, Klein Ast, Hannewee, Aerland, Berkelaers, Bysteert, Wapenaert Einde, ‘sGraven Eeken, Kerken Akker, Herrenisse, Polder Wijk, Fondatie Wijk, Stompelwijk, Astgemete, Papelaer en Groot Ast. In het Groot Ast bezat de abdij van Boudelo een pachthof, namelijk het Lijsdonkhof.
Sinaai vormde vroeger een vierschaar met Belsele. Die bleef tot in 1794 afhangen van het hoofdcollege van het Land van Waas, krachtens de keure van 1241, verleend door de reeds genoemde gravin Johanna. Sinaai had meestal vier schepenen. De eerst-aangestelde onder hen werd ook “burgemeester” of stadhouder ge-noemd. Daarnaast was er ook de meier: hij was de vertegenwoordiger van het grafelijk gezag en nam in bepaalde gevallen deel aan de beraadslagingen van het schepencollege. Sinds 1305 werd het ambt van meier als erfelijk leen door de familie Zaman verworven (een aantal Hielen zijn door huwelijk met leden van het geslacht Zaman hieraan verwant).
Parallel met de agrarische expansie van Boudelo legden tal van bescheiden boerenbedrijven zich toe op landbouw en veeteelt. Volgens gegevens uit het jaar 1408 werden er in Sinaai en in Belsele samen 371 hofsteden of woonhuizen geteld en 1200 communicanten. Beide dorpen waren samen ongeveer
De waterhuishouding was van kapitaal belang voor de boerenbevolking. In de eerste helft van de 15e eeuw protesteerden inwoners van Sinaai en van andere Wase gemeenten herhaaldelijk tegen de teloorgang van de Lysdoncklede, die overstromingen veroorzaakte en schade berokkende aan de oogst en de meersen. In 1438 vaardigden de bevoegde Gentse schepenen een bevel uit om de Lede te verdiepen en verder te delven van aan het rabot (keersluis) van Boudelo tot aan de Durme te Waasmunster.
Dat er vanaf eind 16e eeuw zo weinig Hielen overbleven in Sinaai, maar ook in andere dorpen in het Land van Waes, is niet zo vreemd. In de troebele jaren tussen 1560 en 1585 blijkt de Sinaaise bevolking de opkomende protestantse hervorming gunstig gezind geweest te zijn. Van 1578 tot 1584 werd de pastoor zelfs vervangen door een predikant, een zekere Jacobus. En op 28 mei 1578 steunden de schepenen van Sinaai de petitie van Servaes Steelant, kasteelheer van Wissekerke (Bazel), die de afzetting voorstond van de Spaanse en dus kerkgezinde hoofdschepenen. De rooms-protestantse twisten zaaiden tweedracht onder de bewoners en joegen verontruste burgers op de vlucht. “Daar, waar het schoone vee placht te grazen of de paarden ploeg en egge trokken door den klont, nestelden nu gansche kudden wolven en maakten alzoo het landleven onveilig”, aldus De Potter en Broeckaert.
Met de herovering van het Land van Waas door de legers van Farnese en de val van Antwerpen in 1585 werd de vroegere orde hersteld. De onrust, de last der bezetting, de schade door plundering en brandstichting, en het vertrek van talrijke protestantsgezinden hadden de bevolking niet alleen uitgedund, maar ze ook met andere ogen naar de toekomst leren kijken. Op het eind van de 16de eeuw was men ook in Sinaai de uitputting nabij en moest men aan een moeizaam herstel beginnen.
Na een korte herstelperiode onder de aartshertogen Albrecht en Isabella van Oosternrijk (1598-1621), werd de dorpsgemeenschap meermaals het slachtoffer van Franse militaire invasies in de jaren 1635-1713. De Oostenrijkse tijd bracht rust en stabiliteit. Sinaai behoorde met Vrasene, Sint Gillis, Sint Pauwels en Daknam tot een groep van florerende, gezonde Wase landbouwgemeenten, die tussen 1698 en 1803 een bevolkinfsaanwas totaliseerden tussen 40 en 70%.
Maar ook economisch kende men betere tijden. De landbouw, waarvan zowat de hele bevolking leefde, kon in de relatieve rust beter gedijen en de landbouwers konden rekenen op de effectieve steun van de lokale en gewestelijke overheid. De schepenen konden regelmatig de wegen “schouwen” en op kosten van de aange-landen doen “behouten” (in het midden van de weg werd een sleuf getrokken, die werd opgevuld met in de lengteas gestrekte “pensen” hout; op die manier lag de weg rond en werd hij enigszins verhard). Er werd een nachtwacht ingesteld, die toezicht uitoefende op eigendom, vee en veldvruchten. De handel werd binnen de perken van de rechtvaardigheid volgens vaste gebruiken en gewoontes gevoerd. Voor de afwatering van waterziek land werden “wateringen” opgericht. Er werd recht gesproken door de schepenbank, met af en toe lijfstraffen tot gevolg. Zij was ook de onmisbare schakel tussen de overheid en de bevolking.
De revolte van de brigands tegen de Franse bezetting bracht grote commotie teweeg. Op 20 oktober 1798 kwam een opstandige menigte boeren en burgers Sinaai binnenvallen, hakte de vrijheidsboom op de Dries om en verbrandde de “registers uyt het wethuys”. De daaropvolgende week vielen er doden bij confrontaties van brigands en Franse legereenheden in Sinaai-dorp, Zwaanaarde en rondom Sint-Niklaas. Op 28 oktober 1798 kwamen ca. 1000 Franse soldaten Sinaa binnengemarcheerd: zij hadden bevel gekregen om alle parochianen te vermoorden. Door de tussenkomst van oud-meier Verberckmoes werd aan Sinaai gratie verleend.
Sint-Gillis-Waes
De oudste vermelding van Sint-Gillis-Waas dateert uit 1220. Het dorp ontwikkelde zich vermoedelijk rond de kapel Cusforda (1123). Dat verklaart ook de benaming van het klooster Cusforde, gekend voor zijn door vorsten beschermde Koningsforeest, dat veel kluizenaars aantrok. De eigenlijke nederzetting van Sint-Gillis-Waas behoorde aan de graaf van Vlaanderen.
Als bezienswaardigheid is te vermelden de neogotische Sint-Gilliskerk, gestofeerd met een 18e-eeuwse kansel, twee barokbiechtstoelen en een fraai Madonnabeeld. Het uit de 17e eeuw stammend kasteel de Vaulogé is beschermd cultuurgoed en momenteel in gebruik als gemeentehuis.
Stekene
Sint Niklaas
Sint niklaas stamt uit 1217. In dat jaar 1217 werd onder impuls van pastoor Daniëel van Waasmunster door de Doornikse bisschop Gosuinus een zelfstandige Sint-Nicolaas (= patroon van de handelaars) parochie opgericht, oanafhankelijk van Waasmunster. In een oorkonde, gericht aan gravin Johanna van Constantinopel, wees de bisschop er namelijk op dat de afstand tussen beide dorpen de geloofspraktijk hinderde. Om de levensvatbaarheid van de nieuwe parochie te garanderen drong hij er bij de gravin op aan gronden ter beschikking te stellen voor het optrekken van een kerk en priesterverblijven. In 1219schonk gravin Johanna effectief zes bunders “woestine” aan de Sint-Nicolaasparochie. Deze braakliggende grond lag langs de huidige akkerstraat: het waren de zogenaamde “papenakkers” of “priesteragie”-gronden.Tot 1558 stond de parochie onder de supervisie van de bisschop van Doornik, daarna kwam zij onder het gezag van de Gentse bisschop. Samen met de abdijen van Boudelo (Sinaai), Roosenberg (Waasmunster) en Nieuwenbos (Sint-Gillis) traden de bisschoppen op als tiendenheffers.
De machtspolitiek van de graven van Vlaanderen zorgde voor een versnelde ontwikkeling van Sint Niklaas. De spoedige uitbouw van de vrije, handelsgerichte en goed georganiseerde gemeenschap in het hart van het Waasland was voor hen van groot belang in hun concurrentie met de feodale landadel. In 1241 kreeg Sint Niklaashet statuut van Administratief centrum van de regio door de uitvaardiging van de Keure van het Land van Waes. Alle grafelijke domeinen van de streek werden onder het beheer gesteld van een Hoofdcollege, dat zou zetelen te Sint Niklaas. Dit Hoofdcollege bestond uit zeven voor het leven benoemde schepenen (waaronder in de 15e eeuw ook ene Jan Hiele van Heesdonk) en moest volgens de Keure recht spreken als beroepshof voor de Wase dorpsvierscharen.
Door de bloei van de vlasteelt en de wolproduktie en door haar gunstige geografische ligging groeide Sint Niklaas langzamerhand uit tot het voornaamste handelscentrum van het Land van Waas. Pas in 1513 kreeg de parochie de officiële toestemming van keizer Maximiliaan om “sdonderdaghs voor den noenen” een wekelijkse markt te houden. In 1578 werd Sint Niklaas begunstigd met een tweede jaarmarkt.
De nooit ommuurde of omwalde gemeente was een gemakkelijke buit voor de opeenvolgende machthebbers en hun krijgsheren, die herhaaldelijk hun soldaten inkwartierden in de Sint Niklaase herbergen of bij particulieren. Zo werd de bevolking tijdens de 14e en 15e eeuw meegesleurd bij de Gentse rebellieën tegen de hertogen van Bourgondië en Habsburg. In 1381 werd het dorp platgebrand en geplunderd. Tijdens de tweede reformatorische opstand van 1578-1584 werd de Sint Niklaaskerk zwaar beschadigd door de beeldenstormers.
Rijke oogsten van vlas, graansoorten, aardappelen en rapen verstevigden de positie van Sint Niklaas als draaischijf van de handel in landbouwprodukten. In de 18e eeuw profiteerde Sint Niklaas van de economische vooruitgang onder Oostenrijkse voogdij. Het traditionele patroon van kleinschalige nijverheden zoals olieslagerijen, garenspinnerijen, brouwerijen en artisanale steenbakkerijen werd doorbroken door de oprichting van pré-industriële wolververijen in de eerste helft van die eeuw. In 1764 kwam de eerste industriële katoenweverij hetgeen de start was van een intensieve ontwikkeling van de textielproduktie.
Waasmunster
Tijdens de Romeinse periodeontstond een belangrijk handelscentrum niet ver van de huidige dorpskern van Waasmunster, de “vicus Pontrave”. Waasmunster, gelegen aan de Durme, werddaarbij het economisch centrum van het Waasland. Na het einde van de Romeinse aanwezigheid vestigden zich Frankische volksstammen in het Land van Waas. Uit de Frankische en Merovingische tijd zijn weinig cultuursporen overgebleven. Nochtans hebben de woonkernen van Waasmunster, Sombeke en Sint Anna (zie Hamme) de typische driehoekige “dries”-structuur.
Tijdens de vroege middeleeuwen, omstreeks 800, voltrok zichgaandeweg de eerste kerstening van de “heidense bevolking” die leefde van landbouw en veeteelt, door rondreizende monniken. De vroege aanwezigheid van een kloostergemeenschap is dan ook de ethymologische verklaring van de naam Waasmunster (Wasiae Monastorium). Als gevolg van deze pioniersrol was Waasmunster, samen met Beveren, Rupelmonde en Temse één van de vier kerkelijke centra van het Waasland. De benaming “Moederkerk van het Waasland” doet vermoeden dat Waasmunster rond de 8ste eeuw reeds een kerk of kapel had. De huidige Onze-Lieve-Vrouwkerk in het centrum van Waasmunstere is opgetrokken in gotisch-classisistische stijl en de oudste delen dateren uit de 13-14e eeuw. De barokke Sint-Rochuskerk op de parochie Sombeke dateert van 1629-1634. Naast deze kerken zijn er in Waasmunster talrijke kapellen, waarvan de voornaamste: de Heidekapel (ca. 1500), de kapel van Sint-Antonius abt en eremijt op de Rodendries die dateert uit 1628.
Het monastorium in de karolingische tijd en een gasthuis aan het eind van het eerste millennium zijn voorlopers van de Roosenbergabdij. De eerste en belangrijkste fase in de geschiedenis van deze abdij (Roosenberg I) speelde zich af aan de boorden van de Durme (1237-1797). Op verzoek van de Doornikse bisschop Walter de Marvis stichtten enkele zusters van het klooster “Les Pres-Prochins” in 1237-1238 op een plaats langs de rivier de Durme die toponomisch “Hoogdonck” werd genoemd, de eerste abdij van Roosenberg (Monte Rosarium). De abdij van Roosenberg, trad net zoals ondermeer Boudeloo, op als tiendheffer.
De abdij werd verschillende malen verwoest door brand of oorlog o.a. in 1319 (door brand), in 1379 en 1459 door de Gentse poorters en in 1578 door de Calvinisten, maar telkens werd het weer opgebouwd. Tijdens de Franse revolutie werden de goederen verbeurd verklaard en veranderde het klooster tijdelijk in een kazerne, waarna het eens zo vredelievende klooster werd afgebroken.
Na 34 jaar inactiviteit werden door jonkvrouw Johanna van Doorselaer ten Reyen met haar erfdeel een aantal woningen in de Kerkstraat aangekocht en werd er de Roosenberg-abdij II opgericht. De zusters verbleven hier tot 1975.
Op burgerlijk vlak vervulde Waasmunster als één van de negentien keurdorpen van het Waasland zijn rol als administratief centrum onder het rechtstreeks gezag van de graaf van Vlaanderen. Bovendien bevonden er zich op het grondgebied van Waasmunster een twintigtal heerlijkheden en lenen die afzonderlijk werden bestuurd zoals Pontrave (1165), Ten Reyen (1311), Van Roden (1420) en Sombeke (1418). Met de Franse bezetting kwam er definitief een einde aan dit feodaal stelsel van de middeleeuwen en Waasmunster werd ingedeeld bij het Arrondissement Dendermonde.
Zwijndrecht